VAN MESSING

muziek als een hollandse zomerdag

Bespreking cd Aan het einde van de dag – Van Messing

Hoe zou het weer zijn in Leiderdorp?
Op vrijdag 14 juni 2013, de dag dat de band Van Messing de kakelverse debuut-cd, getiteld Aan het einde van de dag, ten doop hield in deze Zuidhollandse plaats, was het in ieder geval een sympathieke Hollandse zomerdag: wolkje, zonnetje, briesje.

Maandenlang schaafden de mannen van Van Messing naar hartelust aan hun geesteskind tot ze de tijd rijp achtten het aan de buitenwereld te presenteren. En het wachten is beloond. De creatieve breinen van de band, leadgitarist Ton Bavelaar en bassist Ed Swart, hebben in muzikaal en tekstueel opzicht hun kaarten op tafel gelegd en een aantal prachtige troeven uitgespeeld. Ze worden hierbij gesteund door leadzanger Tjeerd Siersma, wiens soepele zangstem moeiteloos de weg vindt op de uitgezette klankpaden, multi-instrumentalist Daan Andriessen, die met zijn brede spectrum aan mogelijkheden veel bijdraagt aan de typische Van Messing-sound, en Coen Oldenkamp, de stuwende en o zo maatvaste slagwerker, die de boel letterlijk optrommelt en bij elkaar houdt. Kortom: Van Messing is, in goed Nederlands, a lean and mean music machine.

De plaat begint zoals een plaat hoort te beginnen: aanstekelijk.
‘Wereld op de vlucht’, met meteen al een dwingende basriff uit de koker van Ed Swart, waarvoor The Cure zich niet zou hebben geschaamd,  zet de toon voor een reeks nummers waarin betrokkenheid bij de wereldproblematiek wordt afgewisseld met zogeheten ‘klein leed’: persoonlijke vragen, angsten, obsessies, uitbarstingen van melancholie en wat dies meer zij. Want, tja, afgezien van drummer Coen zijn onze jongens zo langzamerhand mannen op leeftijd, en dat steken ze niet onder stoelen of banken. Allemaal voelen ze de hete adem van de tijd in de nek, allemaal staan ze met het ene been nog in het onbezorgde Arcadië van hun jeugd, toen de voorraad dagen nog schier onbeperkt was, terwijl het andere been schuifelend houvast zoekt in een onzekere toekomst. En onder die steeds wijdere spagaat gaat een heden schuil waarin de heren hun creativiteit tegen de klippen op uitleven – dat wil zeggen, zolang ze nog lenig genoeg zijn …

Degene die optimaal van deze spagaat profiteert is de luisteraar: die krijgt heel wat variatie om de oren. Zo wordt een moddervet hammond-orgel, prachtig bespeeld door Andriessen, vakkundig doorregen met lichtvoetig Bavelaariaans gitaarwerk, ragfijne mondharmonica-melancholie (weer Andriessen) vormt een prachtig contrapunt met de soms onheilspellend grommende Swarteske baspartijen. Als baken tussen al dat instrumentale geweld blijft Siersma’s stem steeds makkelijk overeind. En zo is alles voortdurend in balans.

Kent dit album dan geen zwakke plekken? Nee, eigenlijk niet. Of het moet dat kleine – naar mijn idee even onnodige als kortstondige – stijlbreukje zijn in het voor de rest ijzersterke titelnummer. En ja, misschien dat ‘Thuis’, althans in mijn oren, een nogal sterke echo is van ‘België’ van Het Goede Doel. Tamelijk onvergeeflijk is voorts het ontbreken van ‘De laatste trein naar Moskou’, een prachtig nummer, waarmee deze plaat had moeten eindigen.
Maar ach, dat zijn eigenlijk maar krabbels in de marge, en je kunt een cd tenslotte niet afrekenen op wat er niet op staat.

Hoogtepunten zijn er daarentegen genoeg, met het zich onverbiddelijk in het brein vastzettende ‘Roepende in de woestijn’ als mijn persoonlijke favoriet, op de voet gevolgd door het sferische ‘Hoe zou het weer zijn in Berlijn’: dat heerlijk nonchalante timbre van zo’n über-Duitse radiopresentator in het intro en die uitwaaierende synthesizers in het refrein brengen een bitterzoet en onverklaarbaar heimwee naar iets onbestemds teweeg.

Vanaf heden heeft het Nederlandse muzikale landschap er een gezelschap bij om rekening mee te houden. Met een geluid dat even weldadig is als zo’n typisch Hollandse zomerdag: wolkje, zonnetje, briesje – en dan ineens een bui en een windvlaag om iedereen weer even bij de les te houden.

Arie de Geus

© 2024 VAN MESSING

Thema door Anders Norén